Drie Quilts
Stroomopwaarts, Arcadia 2022
De hele maand mei was ik in de gemeente Opsterland te gast. Ja! Terug naar waar ik opgroeide. Het Project Stroomopwaarts is een samenwerking tussen vijf musea in Zuidoost Friesland: Museum Opsterlân, Museum Heerenveen, Vlechtmuseum, Museum Dr8888 en Museum Belvédère. Zij hadden de hele maand mei allemaal een artist-in-residence.
Omdat mijn oma vanuit Beetsterzwaag een boek heeft geschreven over de verbindende kracht van quilts, ging ik op zoek naar de vele verhalen die gemeente Opsterland rijk is. In lappendekens, het verkavelde landschap en niet te vergeten ‘de taal’, naaide ik alles uiteindelijk aan elkaar. Via taal betrad ik het gebied en vroeg me af wat het woordje ’-schap’ uit landschap/mienskip/ wetterskip/friendship eigenlijk betekent. Komt het van het Engelse ‘shape?’ En breder: hoe komt betekenis dan tot stand? Wat voor invloed hebben wij mensen en het landschap om ons heen daar op?
Deze zoektocht bracht me naar de vele mooie plekken die Zuidoost-Friesland rijk is. Daarover schreef ik een aantal stukken, waaronder dit essay in de Leeuwarder Courant verschenen op 10 juni 2022. Lees het hier: https://lc.nl/opinie/Landschap-verhalen-tussen-sloten-27742574.html
Een interview met Gitte Brugman over het project verscheen o.a. in de Leeuwarder Courant en online. https://museumdrachten.nl/collectie/gitte-brugman-sanne-van-balen/
Fragment uit het essay Landschap & Lappendekens:
Het is de eerste zondagmiddag van mei, de lucht achter mijn ouderlijk huis is zacht blauw en gevuld met melkwolken. Mijn moeder en ik hebben de koffie op en onze truien uitgetrokken. Het is onweerstaanbaar lente, langs het fietspad hoge rijen fluitenkruid, vlak boven het gras vliegen de meikevers loom hun ochtendgymnastiek rondjes. Ook de kastanjeboom bloeit in uitbundige trossen. Een paar brandnetels in de slootrand hangen in zichzelf gekeerd naar beneden, de boer die het land achter huis beheert, heeft gif gespoten. “Precies tot de helft van de sloot”, sprak hij tot mijn vader die op hem af was gerend. In de lange sproei-armen had die het onheil zien naderen voor zijn biologische groentetuin. Dit jaar is er voor het eerst tarwe gezaaid in ons uitzicht op de skyline van Boornbergum. Omdat de boer bang is zijn koeien niet meer te kunnen voeren nu de prijzen zijn gestegen. De oorlog in Oekraïne is ook in Boornbergum zichtbaar.
Ik ben opgegroeid aan een straat zonder naam. Tenminste, al een tijdje worden de straatnaamborden gestolen. Straatnamen die fysieke betekenis geven aan plaatsen die aanwijsbaar zijn op een kaart. Maar blijft iets bestaan als de taal ervoor er niet meer is? Ook als het nog wel aanwijsbaar is in de realiteit? Heeft iets een naam nodig?
Mijn moeder en ik hebben het oude linnenrek uit de schuur gehaald, de bovenste balk ontbreekt. Het rek lijkt instabiel maar blijft overeind. Samen draperen we de enige quilt van oma, mijn moeders moeder eroverheen. Het is de enige die we nog thuis hebben, de andere quilts liggen veilig opgeslagen in beschermende dozen in Witmarsum. Af en toe worden ze uitgeleend voor tentoonstellingen. Op dit moment hangen er een stuk of tien in de doopsgezinde kerk in Leeuwarden. Ooit waren er wel meer dan tachtig.
Vlak na de tweede wereldoorlog was er een grote groep vluchtelingen uit Oekraïne naar Irnsum gekomen. Daar was mijn opa op dat moment doopsgezind predikant.
Hij en zijn vrouw vingen iedereen op die hulp nodig had. In de oorlog hadden vele onderduikers in hun huis geschuild. Na de bevrijding hadden ze al het beddengoed verbrand vanwege het ongedierte. Mijn oma vroeg het MCC, Mennonite Central Committee, om beddengoed. Wat ze kreeg was een lading dunne lappendekens. Ze vroeg opnieuw om beddengoed. Er kwamen nog meer dekens. Het waren quilts die in Amerika door vele quiltgroepen geknoopt waren van alle lapjes stof die maar voor handen waren. Pas decennia later kwamen deze verhalen van oma pas boven, de quilts bleken de hoeders van de oorlogsherinneringen. Erop volgde het boek ‘Passing on the comfort / De verbindende kracht van Quilts’ (An Keuning-Tichelaar en Lynn Kaplanian-Büller) en vele tentoonstellingen met de overgebleven quilts. Ik was toen een jaar of elf en weinig geïnteresseerd in die oude lappen van oma.
Mijn moeder en ik kijken naar de kleine sprei, die van ver af bijna op lijkt te gaan in het landschap. Onverwachts voelen we allebei dat er iets klopt. Misschien zijn het de mintgroene harten op de deken, de grassige horizon, de lichtblauwe strepen in de stof of gewoonweg de kerk in de verte. We komen dichterbij en traceren met onze vingers de naden. Mijn moeders vingers zitten vol met kloven, haar rafelige vingertopjes zijn niet langer geschikt voor touchscreens. Wel voor onkruid wieden en stoepjes schoonkrabben. In haar huid staat het tuinieren gegraveerd als een zeer levendig landschap. Ze is voorzichtig, er blijven geen haaltjes stof aan haar handen hangen. De quilt is kwetsbaar en mag niet meer als sprei gebruikt worden, maar moet zorgvuldig bewaard worden als een kostbaar kunstwerk. Nu ik er zo dicht op sta, zie ik voor het eerst dat geen enkel lapje dezelfde is. Ook dat is onverwachts. Het zouden overhemden, shirts of lakens kunnen zijn geweest. Sommige vierkante repen zijn teer en pillen, de stof vergaat. We kijken ingespannen. We zien de verschillen in borduurtechniek. We zien hoe de steken soms slordig en soms netjes doorgepit zijn. “Dit moet ze gerepareerd hebben”, zegt mijn moeder wijzend op een klein licht paars hoekje. Er puilen dikke blauwe steken uit. “Dat is een oude pyjama van vader, ik zie het hem nog dragen”, zegt ze.
Met diezelfde tracerende vingers, vind ik mijzelf de eerste woensdag van mei in Museum Opsterlân, Gorredijk. Ik dwaal met mijn vingers over oude plaatsnamen, waterwegen en legakkers op kaarten van Eekhof, Vegelin en Schotanus. Ik heb het gevoel dat ik iets zoek. Het licht van de benedenzaal is fel, ik zie naast mijn vingers met afgebeten nagels vooral de scherpe contourlijnen van de schaduwen die ik maak. Schaduwen. Contouren. Lijnen. Naden. Steken. Wegen. Dyken, Dijken. Wijken. Ik moet daar iets mee.